Intrekking onbenutte ruimte natuurvergunning

Blog
Schenkeveld Advocaten - Artikel Simone

Het beschikken over een onherroepelijke natuurvergunning, is geen rustig bezit. Die vergunning kan op verzoek worden ingetrokken door het bevoegd gezag.

Aanwijzing tot intrekking

De rechtbank Oost-Brabant heeft op 11 oktober jl. geoordeeld dat de onbenutte ruimte (latente ruimte) op verzoek kan worden ingetrokken. Deze uitspraak geeft naast de bestaande onzekerheid over de stikstofdepositie in Nederland, de te treffen maatrelen, de legalisatie van PAS-melders na de PAS-uitspraken, ook onzekerheid voor houders van een natuurvergunning.

In deze uitspraak is bepaald dat het bevoegd gezag gehouden kan zijn om die latente ruimte in te trekken. Dit is in het licht van de stikstofcrisis verdedigbaar. Niet benutte omgevingsvergunningen kunnen immers worden ingetrokken. Omdat veel verzoeken tot intrekking van onherroepelijke natuurvergunningen in behandeling zijn, is het goed om op de hoogte te zijn van deze uitspraak, en de gevolgen daarvan.

Eerst wordt intrekkingsbevoegdheid besproken en daarna de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant.

Intrekkingsbevoegdheid

Volgens de vervallen Wet natuurbescherming (Wnb), en ook onder de Omgevingswet, kan een natuurtoestemming op verzoek worden ingetrokken. Dit kon op basis van artikel 5.4 Wnb, en kan op basis van artikel 5.40 Omgevingswet. Daarbij geldt sprake is van een bevoegdheid om de natuurvergunning in te trekken, bijvoorbeeld op verzoek.

Ook kan sprake zijn van een verplichting om de natuurvergunning in te trekken. Die verplichting bestaat als intrekking nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Over deze intrekkingsplicht heeft de Afdeling zich uitgelaten in deze uitspraak uit 2021.

Casus Oost-Brabant

In de zaak bij de rechtbank Oost-Brabant was het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant gevraagd om een natuurvergunning gedeeltelijk in te trekken. Omdat die natuurvergunning onherroepelijk is, wordt gewicht toegekend aan de rechtszekerheid en daarmee aan het belang van de vergunninghouder.

Het college weigerde het verzoek tot intrekking. Volgens het college is het belang van de vergunninghouder bij het behoud van de vergunning zo zwaarwegend, dat intrekking onevenredig is.

De vergunde stikstofemissie is volgens de natuurvergunning uit 2016 959.892 kg NOx per jaar. De emissie van het bedrijf is sinds 2015 niet hoger dan 138.000 kg NOx per jaar.

Maximale capaciteit

De rechtbank stelt vast dat bedrijven niet kunnen worden verplicht, om hun rechten niet te verspelen, te opereren op de maximale vergunde capaciteit.

Wel kan volgens de rechtbank, als het bedrijf van plan is om minder uit te stoten (of minder dieren wil houden), een voorschrift worden opgenomen in de natuurvergunning. Daarmee kan de omvang van het project worden vastgelegd of worden beperkt. Zo kan wat de rechtbank betreft de maximale uitstoot worden vastgelegd, door bijvoorbeeld een emissieplafond op te nemen als vergunningsvoorschrift.

Belangenafweging

Het college van GS laat de belangen van de vergunninghouder prevaleren, en weigerde het verzoek tot intrekking. De rechtbank bepaalt daarover dat het rechtszekerheidsbeginsel niet zo ver strekt, dat een vergunninghouder altijd mag blijven vertrouwen op de verleende vergunning.

Anders kan kan de vergunninghouder de latente ruimte inzetten voor een uitbreiding van de inrichting, of kan hij de latente ruimte inzetten voor extern salderen door derden.

Andere maatregelen

In beroep stelt het college van GS dat allerlei passende maatregelen worden uitgevoerd, die zullen leiden tot daling van de stikstofdepositie. Hierdoor is intrekking van deze vergunning niet noodzakelijk. Het college verwijst daarbij naar onder meer de Landelijke beëindigingsregeling Veehouderijlocaties en om de opkoopregeling voor piekbelasters.

Natuurbelang prevaleert

De rechtbank vindt dat onvoldoende is gemotiveerd welke van die maatregelen worden uitgevoerd, waardoor sprake is van een daling van de stikstofdepositie op korte termijn. Uit de Natuurdoelanalyse van de Ecologische autoriteit van 1 mei 2024 blijkt dat verdere verslechtering van het Natura 2000-gebied “Brabantse wal” niet is uitgesloten, en dat snel maatregelen nodig zijn.

De rechtbank concludeert dat bij de belangenafweging, onvoldoende is gemotiveerd waarom het belang van de vergunninghouder moet prevaleren boven het natuurbelang.

Om die reden wordt het besluit van het college tot weigering van het intrekkingsverzoek, vernietigd. Het college moet opnieuw beslissen op dat verzoek. De rechtbank stelt hierbij expliciet dat het beperken van latente ruimte een preventieve maatregel is, die voorkomt dat verdere verslechtering optreedt.

Nieuw besluit

Het college moet wat de rechtbank betreft uiterlijk op 28 februari 2025 opnieuw beslissen. Blijft tussentijds nieuw beleid over het intrekken en wijzigen van natuurvergunningen uit, dan moet het college de natuurvergunning wijzigen. Die wijziging moet dan zodanig zijn, dat een substantieel van de latente ruimte wordt beperkt.

Gevolgen voor andere natuurvergunningen

Veel inrichtingen benutten niet de maximale capaciteit van hun natuurvergunning. Die capaciteit wordt ingezet voor extern salderen, of intern salderen, terwijl geen sprake is van feitelijk gerealiseerde capaciteit.

Ondanks de te maken belangenafweging bij een intrekkingsverzoek, blijkt uit deze uitspraak dat de slechte staat van een Natura 2000-gebied als natuurbelang, kan prevaleren boven het belang van de vergunninghouder en daarmee de rechtszekerheid.

Of tegen deze uitspraak hoger beroep wordt ingesteld, dat is nog niet bekend. Wel dienen vergunninghouders ermee rekening te houden dat latente ruimte, al dan niet op verzoek, kan worden ingetrokken. Dit beperkt de vergunde ruimte, en zal bijdragen aan het tegengaan van verdere verslechtering van een Natura 2000-gebied.

Heeft u vragen over natuurvergunningen, of speelt een intrekkingsverzoek? Neem dan contact met ons op.